Een hartaanval, vaak als synomiem gebruikt voor hartinfarct of myocardinfarct, is het afsluiten van de bloedtoevoer naar het hart waardoor het hart een gebrek aan zuurstof krijgt en (een deel van) de hartspier geleidelijk afsterft. Iedere week worden ruim 500 Nederlanders getroffen door een hartinfarct. Van alle mensen die i.v.m. een hartinfarct worden opgenomen in het ziekenhuis overlijdt 5 tot 10 procent aan de gevolgen hiervan. Ongeveer 70 procent overleeft een acuut hartaanval.
Een hartaanval is overigens niet synoniem met acute hartstilstand. Acute hartstilstand kan (maar hoeft niet altijd) het gevolg zijn van een hartinfarct.
De meeste hart- en vaatziekten ontstaan door aderverkalking of het dichtslibben van de bloedvaten. Door deze aderverkalking verzwakt de vaatwand en kunnen scheurtjes of wondjes ontstaan. Het gevolg hiervan is dat het bloed bloedstolsels gaat vormen. Bloedstolsels kunnen losraken en ergens in een kransslagader blijven steken. Ook kan het zijn slagader dichtslibt die ervoor zorgt dat het hart doorbloed wordt, de zogenaamde kransslagader, dan ontstaan hartproblemen en een hartaanval. In beide gevallen is het gevolg een belemmering van de bloeddoorstroming waardoor zuurstofgebrek ontstaat in het hart.
De klachten bij een hartinfarct kunnen per persoon verschillen; soms treden de symptomen plotseling op en soms gaat het geleidelijk. De meest voorkomende klachten zijn:
Soms ervaart iemand:
Er zijn een aantal factoren bekend die de kans op vernauwingen in de kransslagaders vergroten, zoals roken, hoge bloeddruk, langdurige stress, overgewicht, diabetes (suikerziekte), weinig lichaamsbeweging en te hoog cholesterol gehalte.
Verder speelt mee:
De eerste 15 minuten na een hartaanval zijn het belangrijkst.
Altijd wordt in de ambulance een hartfilmpje gemaakt, een zogenaamd ECG. Tevens wordt soms een bloedonderzoek gedaan om te onderzoeken of er afvalstoffen in het bloed voorkomen die ontstaan door het afsterven van het deel van de hartspier.
Behandeling bestaat uit het opheffen van de afsluiting van de kransslagader door middel van een dotterprocedure. Het sterftecijfer onder patiënten die een acuut hartinfarct hebben gehad is de afgelopen jaren gelukkig met 10 procent per jaar gedaald. De afname komt doordat het aantal plaatsen waar mensen snel (in de acute fase) gedotterd kunnen worden sterk is toegenomen. Bij dotteren (percutane coronaire interventie, PCI) wordt een vernauwing in een bloedvat van het hart, die de oorzaak van het infarct is, opgerekt. Opening van het kransvat binnen 6 uur geeft vermindering van de grootte van de schade (het litteken) en binnen 2 uur is de vermindering ongeveer 60 procent. In sommige gevallen (bijvoorbeeld bij meerdere ernstige vernauwingen) kan een bypassoperatie of omleidingsoperatie nodig zijn, al dan niet in combinatie met PCI.
Na het hartinfarct worden altijd medicijnen voorgeschreven. Dit is nodig om onder andere de vorming van bloedstolsels tegen te gaan, om de bloeddruk en cholesterolgehalte te verlagen en om bloedplaatjes minder snel te laten samenklonteren.
Omdat bij veel mensen ten tijde van PCI een stent wordt geplaatst in het getroffen vat, wordt doorgaans voor gedurende een bepaalde periode (één tot twaalf maanden) een extra bloedverdunner voorgeschreven naast de bloedplaatjesremmer.
Na de acute behandeling volgt een revalidatiefase, waarbij de mensen in de gelegenheid worden gesteld mee te doen met een oefenprogramma onder begeleiding van de fysiotherapeut.
Daarnaast ontvangen de mensen extra aanvullende informatie over de aandoening en over hoe je verder daarmee om moet gaan en lifestyle management.
Indien nodig kan ook de hulp van een psycholoog worden ingeroepen.