zorgaanbieders
Zorgaanbieders
Zoek en vind uw zorgaanbieder bij u in de buurt of in een bepaalde regio
Informatie over Trombose

Inhoud

Trombose is een aandoening waarbij een bloedstolsel (trombus) gevormd wordt in de bloedvaten. Trombose kan ontstaan in zowel slagaderen als aderen.

Slagaderlijke trombus
Een slagaderlijke trombus leidt tot een verminderde bloedtoevoer in de weefsels die door de betreffende slagader worden verzorgd. Het gebied wat normaal wordt voorzien van zuurstofrijk bloedt kan afsterven en wordt een infarct genoemd. Een slagaderlijke trombose ontstaat meestal in samenhang met atherosclerose. Bekende gevolgen van slagaderlijke vorming van een bloedstolsel zijn een hartinfarct of een beroerte.

Aderlijke trombus
Een aderlijk bloedstolsel leidt tot verminderde bloedafvoer en dus door drukverhoging van het gebied voor het stolsel, hierdoor treedt er roodheid en zwelling op van het lichaamsdeel. Een bekend gevolg van aderlijk bloedstolsel is een diep-veneuze trombose.

De bloedstolsels in de aders of slagaders kunnen losraken van de vaatwand. Ze worden dan door het stromende bloed meegevoerd tot ze vastlopen in een kleiner bloedvat en deze afsluiten. Zo'n meegevoerd bloedstolsel wordt een embolie genoemd. Een embolie kan de bloedtoevoer naar organen en weefsels afsluiten en kan leiden tot ernstige schade. Een embolie kan van een aderlijk gedeelte in een slagaderlijk gedeelte terechtkomen of juist van een groot vat naar een kleiner vat gaan. In de hersenen kan een embolie uit een van de boezems van het hart een herseninfarct veroorzaken, in het hart een hartinfarct en in de longen een longembolie.

Klachten

Klachten zijn afhankelijk van de locatie van de trombose.

Bij een aderlijke of slagaderlijke trombose in het been is vaak sprake van:

  • Snel optredende zwelling aan één been
  • Pijnlijk of zwaar gevoel in het been
  • Het been kleurt rood of blauw
  • Lichte temperatuursverhoging
  • Strakgespannen huid van het been

Zie ook etalagebenen.

Als gevolg van een trombosebeen kan een longembolie optreden. Het stolsel is dan via de bloedstroom in de longslagader terecht gekomen. Klachten die bij een longembolie passen en overige informatie over longembolie is te vinden bij longembolie.

Er wordt gesproken van een oogtrombose wanneer een bloedpropje (trombose) één of meerdere van aders of slagaders in het netvlies afsluit. Zie ook oogtrombose.

Oorzaken

Een Duitse patholoog genaamd Rudolf Virchow formuleerde de oorzaken van trombose in 1856. Zijn "trias" bestaat uit factoren in de vaatwand, factoren in het stromingspatroon in het bloed en de samenstelling van het bloed.
Voortvloeiend uit deze drie factoren zijn de verschillende oorzaken voor vorming van een bloedstolsel te herleiden:

  • Als eerste bestaat er bij sommige mensen een (erfelijke) verhoogde stollingsneiging. Een voorbeeld hiervan is Factor V Leiden. Dit is de meest voorkomende stollingsafwijking waarbij met andere (stollings of omgevings) factoren een verhoogd risico op het krijgen van een trombose ontstaat. Zie ook Factor V Leiden.
  • In de slagaders bestaat over het algemeen een grote stroomsnelheid van het bloed. Dit maakt het ontstaan van trombose zeer moeilijk. Door aandoeningen aan de vaten zoals atherosclerose wordt de bloedstroom belemmerd en kan een trombose gemakkelijker optreden. Dit in combinatie met het ruwe oppervlak van de atherosclerotische vaatwand geeft aanleiding tot de vorming van stolsels. Vaak gaat er voorafgaand aan het ontstaan van een stolsel een scheurtje van de vaatwand, waardoor het oppervlak nog ruwer wordt.
  • In de aders is de stroomsnelheid veel lager, hier wordt de doorstroming geholpen door de spieren. Bij lang stilzitten of liggen neemt de stroomsnelheid van het bloed af, dit verhoogd het risico op de vorming van een trombose. Bij stollingsafwijkingen kan het bloed sneller gaan stollen als het ter plekke al langzamer stroomt.
  • Boezemfibrilleren, een bepaalde ritmestoornis van het hart, is het niet gecoördineerd samentrekken van de boezems. Hierdoor kan een verminderde bloeddoorstroming ontstaan in de boezems, waar het bloed op dat moment lange tijd vrijwel helemaal niet beweegt. Dit kan aanleiding zijn tot het vormen van een stolsel. Dit bloedstolsel kan naar de hersenen gaan waardoor er een herseninfarct kan ontstaan.


Vaak is bij een patiënt met trombose sprake van meerdere risicofactoren. Zo ontstaat diep-veneuze trombose vaker bij mensen die lang in bed hebben moeten liggen, bijvoorbeeld als gevolg van een chronische ziekte, bij bedrust vanwege een hernia of die lange vliegreizen maken. Bij lange vliegreizen kan beter geen alcohol gedronken worden om uitdroging tegen te gaan. Ook regelmatig bewegen is belangrijk. Mensen met overgewicht of gebruik van de anticonceptiepil lopen een verhoogd risico op trombose bij vliegreizen.

Behandeling

Voor de behandeling moet onderscheid gemaakt worden tussen slagaderlijke (arteriële) en aderlijke (veneuze) trombose.

Slagaderlijke trombose
Een slagaderlijke trombose van een van de grote slagaders leidt vaak tot een bedreigd lichaamsdeel zoals het hart, de hersenen, de benen, de handen of de darmen. Er moet dan snel ingegrepen worden. Dat kan door middel van zeer sterke medicijnen die het stolsel meteen oplossen (trombolyse). Voorbeelden van deze stolseloplossende middelen zijn streptokinase, urokinase of recombinant tissue plasminogen activator (r-TPA). Een andere optie is het verwijderen van een stolsel via een katheter (trombosuctie genaamd) of het chirurgisch verwijderen van het stolsel. Wanneer atherosclerose de oorzaak is van een arteriële trombose worden deze patiënten bij voorkeur behandeld met aspirine. Dit is ter voorkoming van het optreden van een trombose. Aspirine werkt met name op de bloedplaatjes die de neiging hebben om zich op de atherosclerotische vaatwand te hechten.

Aderlijke trombose
Bij veneuze trombose gebeurt de antistolling meestal door toediening van het medicijn laagmoleculaire heparine, deze kan worden toegediend door middel van een onderhuidse injectie (subcutaan). Controle is dan niet nodig. Tegelijkertijd wordt dan gestart met acenocoumarol (Ssintrom®) of het langer werkende fenprocoumon (Marcoumar® of warfarine in andere landen). Deze middelen kunnen gewoon geslikt worden.
Indien een groot stolsel losschiet en een longembolie veroorzaakt, kunnen levensbedreigende situaties ontstaan. Het hart kan het bloed niet meer goed rondpompen doordat het grote stolsel in de weg zit. Direct ingrijpen is dan noodzakelijk. Behandelopties zijn in zo'n geval gelijk aan die van een ernstige arteriële trombose. Bij een echt grote longembolie komt de hulp helaas meestal te laat.

Risico antistollingsmiddelen
Antistollingsmiddelen verminderen of vertragen de stolling van het bloed. Ze worden ook wel bloedverdunners genoemd wat eigenlijk geen juiste naam is. Het bloed wordt namelijk niet dunner, maar stolt minder snel. Wanneer de antistolling te veel werkt (doorschiet) is de kans groter op een bloeding. Bij het gebruik van antistollingsmiddelen is regelmatig controle nodig. Dit komt doordat de mate van remming van de bloedstolling afhankelijk is van factoren in de leefstijl van de patiënt. Met name vitamine K speelt een grote rol. Doordat de vitamine K die wordt omgezet in stollingsfactoren wordt geremd door de tabletten kan een ander voedingspatroon leiden tot een wisselende INR. Andere oorzaken kunnen een onderliggende infectie zijn of andere medicijnen die effect hebben op de antistollingsmiddelen.

Zeer regelmatig wordt de International Normalized Ratio (INR) bepaald. Dit is een internationale maat voor de stolbaarheid van bloed. Het geeft de relatieve snelheid weer waarmee het bloed stolt. De regelmatige controle is nodig om te zorgen dat de INR binnen de streefwaarden blijft. Controle gebeurt van oudsher door regelmatig (ook tijdens reizen of vakantie) naar de trombosedienst te gaan. Daar wordt bloed afgenomen door een doktersassistente. Op basis van de laboratoriumbepaling van die meting ontvangt de patiënt de volgende dag een doseerschema.

Sinds enige tijd kan de INR ook zelf gemeten worden. Hierbij kan dan zelf ook gedoseerd worden. De dosering volgt dan sneller. Na doorverwijzing door een arts (bijvoorbeeld de cardioloog of de huisarts) kan meestal direct met de eenvoudige, maar noodzakelijke cursus gestart worden. De meeste trombosediensten bieden deze cursus aan.

Bovenstaande tekst is goedgekeurd door: Dr. J.L.P. Brouwer - Stollingsarts/cardioloog