zorgaanbieders
Zorgaanbieders
Zoek en vind uw zorgaanbieder bij u in de buurt of in een bepaalde regio
Informatie over Borderline

Inhoud

De borderline-persoonlijkheidsstoornis is een van de in het DSM-IV genoemde persoonlijkheidsstoornissen. De naam borderline betekent letterlijk 'grens'. Eerder werd verondersteld dat de stoornis zich in het gebied tussen neurose en psychose bevond. Deze visie is gewijzigd, maar de naam is blijven bestaan.

Omschrijving

Iemand met de borderline-persoonlijkheidsstoornis heeft vaak een laag gevoel van eigenwaarde en een sterke neiging tot extreme (voor)oordelen. In relaties met vrienden en/of partner is het vaak alles of niets, vaak eerst alles en daarna plotseling niets.

Het lage gevoel van eigenwaarde leidt soms tot zelfbeschadigend gedrag (automutilatie, bijv. zichzelf bewust snijden of branden), soms ook in combinatie met manipulatie, maar sommige borderline-patiënten proberen hun onzekerheid te overschreeuwen door provocerend gedrag, waarbij je juist geen onzekerheid zou verwachten.

Soms treedt er dissociatie op: mensen met borderline kunnen af en toe even heen zijn, voor een bepaalde tijd niet meer in de realiteit. Het lijkt dan alsof zij zichzelf in een film zien acteren. Dissociatie is een vluchtmechanisme om de emoties onder controle te houden. Het treedt meestal op als de stress te veel wordt.
Veel borderliners leven met de angst om verlaten te worden (ook als hiervan reëel geen sprake is). Zelfs in een groep mensen kunnen ze zich eenzaam voelen.
Borderline-persoonlijkheidsstoornissen kunnen ook samengaan met kortdurende psychoses (enige uren).

Geen twee borderline-patiënten zijn hetzelfde. Er zijn verschillende gradaties in, van zeer leefbaar tot zeer heftig. En net zoals bij mensen zonder persoonlijkheidsstoornis, vindt men ook hier extraverte en introverte mensen.
Ook binnen de American Psychological Association (APA), de psychiatrische vereniging die verantwoordelijk is voor het handboek DSM, gaan stemmen op om de naam te wijzigen, bijvoorbeeld in emotieregulatiestoornis (ERS) of een vergelijkbare naam omdat de term borderline niet duidelijk is.

Diagnose

Omdat borderline pas sinds de jaren negentig in de DSM is opgenomen, wordt de stoornis soms als modeziekte beschouwd en wordt er vaak denigrerend over gesproken. Aan de andere kant is het begrijpelijk dat door de kenmerken en uitingsvormen van deze stoornis, hierover niet altijd even positief wordt gesproken. Ook omstanders hebben soms te maken met het beschadigend gedrag.

De borderline-persoonlijkheidsstoornis manifesteert zich meestal in de adolescentie (jongvolwassenheid). Voor de oorzaken bestaat geen hard bewijs, maar er zijn wel aanwijzingen dat zowel genetische factoren als omgevingsfactoren een rol kunnen spelen. Volgens het DSM is de kans op de stoornis vijf keer zo groot indien de aandoening ook bij naaste familieleden voorkomt. Algemeen wordt aangenomen dat deze factoren, in combinatie met de sociale omgeving bepalend zijn voor het ontstaan en verloop. Het is niet bewezen dat traumatische gebeurtenissen in de jeugd verantwoordelijk zijn, maar een hoog percentage BPS-lijders meldt wel degelijk seksueel misbruik of emotionele verwaarlozing in de jeugd (een onderzoek van Mary Zanarini geeft 40-71 procent). Door deze verwaarlozingen zijn er hechtingsstoornissen ontstaan. Opvallend is dat de diagnose borderline bij vier tot vijf keer zoveel vrouwen als mannen wordt gesteld. De anti-sociale persoonlijkheidsstoornis wordt desondanks wel 'borderline voor mannen' genoemd. Dit komt wellicht omdat vrouwen de emoties (waaronder agressie) meer naar binnen richten waardoor die minder zichtbaar zijn, terwijl mannen zich meer op de buitenwereld afreageren.

DSM-IV
Het DSM-IV (301.83) definieert de borderline-persoonlijkheidsstoornis als een aanhoudend patroon van instabiele interpersoonlijke relaties, een instabiel zelfbeeld, instabiele emoties en een sterke impulsiviteit. De stoornis uit zich in de vroege volwassenheid in verschillende situaties. De diagnose kan worden gesteld als sprake is van vijf of meer van de volgende situaties:

  • De persoon probeert verwoed werkelijke of ingebeelde verlating te voorkomen (in dit verband wordt het suïcidale of automutilerende gedrag van criterium 5 niet meegerekend).
  • De persoon vertoont een patroon van instabiele en intense persoonlijke relaties, waarbij idealisatie en minachting elkaar afwisselen.
  • De persoon heeft een identiteitsprobleem: een aanhoudend sterk instabiel zelfbeeld of een sterk negatieve eigenwaarde.
  • De persoon is impulsief op minimaal twee terreinen die mogelijk zelfbeschadigend zijn (bijvoorbeeld met geld smijten, seks, drugs- of alcoholmisbruik, gevaarlijk rijden, te veel of te weinig eten) (in dit verband wordt het suïcidale of automutilerende gedrag van criterium 5 niet meegerekend).
  • De persoon vertoont regelmatig suïcidaal of automutilerend gedrag of dreigt hiermee.
  • De persoon is affectief instabiel door wisselende stemmingen (bijvoorbeeld intense episoden van woede, irritatie of stress, die meestal enkele uren duren en zelden langer dan een paar dagen).
  • De persoon heeft chronische gevoelens van leegheid.
  • De persoon heeft intense woedeaanvallen of problemen om de woede te beheersen (bijvoorbeeld regelmatige driftbuien, aanhoudende woede of herhaaldelijke vechtpartijen).
  • De persoon heeft door stress veroorzaakte paranoïde ideeën of ernstige dissociatieve verschijnselen.


ICD-10
In de ICD-10 (F60.3) wordt de emotioneel instabiele persoonlijkheidsstoornis vermeld die in twee typen is ingedeeld:

  • Impulsief type (F60.30) - emotionele instabiliteit, slechte impulsbeheersing, emotionele uitbarstingen.
  • Borderlinetype (F60.31) - emotionele instabiliteit, negatief zelfbeeld, gevoelens van leegte, instabiele relaties, verlatingsangst, zelfdestructief gedrag.

Behandeling

Aan een enkel gesprek hebben deze mensen in behandeling niets. Langdurige therapie wordt dan ook aanbevolen. Soms is het leven voor mensen met deze stoornis draaglijker met medicijnen, meer kan worden verwacht van een gestructureerde omgeving waarin iedereen goed weet waar hij of zij aan toe is. Met psychotherapie zijn soms goede resultaten te bereiken. Soms weet een persoon de stoornis te overwinnen, maar als dit niet rond het 35e levensjaar is gebeurd, is de kans groot dat de stoornis van blijvende aard is. Behandelingen zijn onder meer de Dialectische gedragstherapie (DGT) en de VERS-cursus, beide vaardigheidstrainingen. DGT is voornamelijk gericht op het aanleren van vaardigheden om om te leren gaan met de klachten. Het kan de zelfdestructieve gedragssymptomen verminderen, maar heeft geen diepere persoonlijkheidsverandering als doelstelling.

In oktober 2006 kwam in het nieuws dat een nieuwe benadering, schema-therapie, patiënten met borderline persoonlijkheidsstoornis volledig zou kunnen genezen. Schema-therapie is een integratieve benadering, gebaseerd op de principes van de cognitieve gedragstherapie, aangevuld met technieken uit andere psychotherapievormen. Het succes van de therapie houdt verband met de duur en intensiteit: twee sessies per week, drie jaar lang.

Schema-therapie is ontwikkeld door de New Yorkse psycholoog Jeffrey Young, Ph.D. Hij startte de ontwikkeling ervan in de jaren 80. Het eerste Schema Therapy Institute werd opgericht in het midden van de jaren 90 in Manhattan. In een onderzoek van Dr. Josephine Giesen-Bloo en Dr. Arnoud Arntz is schema-therapie vergeleken met Transference Focused Psychotherapy (TFP) bij 86 deelnemers. Na het eerste jaar begonnen de patiënten zich beter te voelen en beter te functioneren. Bij de groep met schema-therapie zette het herstel sneller in dan bij de TFP groep. Na drie jaar werden zeer goede resultaten bereikt bij 45% van de patiënten die schema-therapie kregen (en significante verbeteringen bij twee derde van de deelnemers), tegen 24% van de patiënten die TFP kregen.

Daarnaast wordt er meer en meer op gewezen door verschillende auteurs dat borderline patiënten een gebrekkige mentalisatiefunctie bezitten. Hierdoor kunnen ze niet zien dat eigen en andermans gedrag voortstamt uit een innerlijk mentaal leven van wensen, intenties en gedachten. Dientengevolge hebben ze een gebrekkige zelf- en anderenrepresentatie. Deze inzichten leidden tot wat na onderzoek de meest effectieve therapie bij deze populatie patiënten is gebleken: nl. de Mentalization Based Treatment (MBT) van Peter Fonagy en Anthony Bateman. Er wordt in deze theorie uitgegaan van twee modi van omgang met de werkelijkheid die in een normaal ontwikkelingsproces geïntegreerd worden. In de equivalentiemodus worden gedachten en gevoelens gezien als een perfecte kopie van de werkelijkheid, wat gedacht en gevoeld wordt is echt en wat echt is wordt gedacht en gevoeld. In de alsofmodus staat wat gedacht en gevoeld wordt volledig los van de realiteit (zoals bv. het fantasiespel van het kind). Bij een rijpe mentalisatiefunctie zijn beide modi geïntegreerd. Dit is volgens deze theorie bij borderline patiënten niet het geval, dit als defensiemechanisme om confrontatie met pijnlijke gedachten en gevoelens te vermijden. Hierdoor verkeren ze ofwel in een equivalentiemodus waar wat gedacht wordt te reëel en dus te pijnlijk is. Ze kunnen zich hier niet tegen beschermen door te mentaliseren (d.i. verklaringen zoeken voor de pijnlijke ervaring in termen van mentale toestanden) waardoor ze via concreet impulsief gedrag deze fysieke sensatie trachten teniet te doen. Het alternatief is dan de alsofmodus: een volledig losstaan van de werkelijkheid, wat zich bij hen vaak vertaalt in dissociëren.